maandag 11 juni 2012

Vervangen verzadigd vet door onverzadigd vet verlaagt het risico op hart- en vaatziekten. Maar misschien ook niet!

Achtergrond: In de afgelopen jaren zijn een paar literatuuroverzichten gepubliceerd waarin het effect van het vervangen van verzadigd vet door meervoudig onverzadigde vetten op hartziekten is beschreven (1, 2). Beide artikelen laten zien dat dit misschien leidt tot een klein verlaagd risico op hartziekten, maar dat het risico op vroegtijdig overlijden niet wordt beïnvloed. De auteurs concludeerden niet dat het verlagen van de inname van verzadigd vet zou leiden tot een verlaagd risico op hartziekten. En de auteurs van één van de literatuuroverzichten liet zien dat de effecten mogelijk sterk werden beïnvloed door allerlei verstorende factoren in de onderzoeken (2). Afgelopen maand is een nieuw literatuuroverzicht gepubliceerd over dit onderwerp (3). En dit was de eerste keer dat auteurs - gebaseerd op hun resultaten - adviseren om de inname van verzadigd vet te beperken:
The findings are suggestive of a small but potentially important reduction in cardiovascular risk on modification of dietary fat, but not reduction of total fat, in longer trials. Lifestyle advice to all those at risk of cardiovascular disease and to lower risk population groups, should continue to include permanent reduction of dietary saturated fat and partial replacement by unsaturates. The ideal type of unsaturated fat is unclear.

Studie resultaten:
Tabel 1/Comparison 1 laat de primaire resultaten zien die door de auteurs zijn gevonden. Effecten op het risico op vroegtijdig overlijden, overlijden aan hart- en vaatziekten, en het risico op hart- en vaatziekten zijn gepubliceerd. Drie verschillende soorten onderzoek zijn hierbij meegenomen:
  • "Modified fat intake" (vervangen van verzadigd vet door onverzadigde vetten).
  • "Reduced fat intake" (verminderde inname van alle soorten vet).
  • De combinatie van beiden.


Zoals gezegd, is er gekeken naar 3 primaire uitkomsten. Het effect dat in tabel 1 steeds bovenaan staat, is gebaseerd op alle studies bij elkaar (zowel het verlagen van de inname van alle soorten vet, als het vervangen van verzadigd vet door onverzadigde vetten [vervangen van vetten]). Daaronder staat het effect van het vervangen van vetten. Toen alle studies op een hoop werden gegooid werd een klein significant beschermend effect (- 14% risico) tegen het risico op hart- en vaatziekten gevonden. Maar het vervangen van vetten zorgde voor een niet-significant 18% lager risico op hart- en vaatziekten: RR = 0.82 (0.66-1.02). Er werden geen significante effecten gevonden op overlijden aan hart- en vaatziekten, of het risico op vroegtijdig overlijden. Deelnemers die verzadigd vet hadden vervangen door onverzadigde vetten leefden geen dag langer dan deelnemers die op hun gebruikelijke dieet bleven.


Effecten van het vervangen van vetten op hart- en vaatziekten:
Het vervangen van verzadigd vet door onverzadigde vetten leidde blijkbaar tot een niet-significant 18% lager risico op hart- en vaatziekten, maar het effect op overlijden aan hart- en vaatziekten was nog zwakker (- 8%). Dit suggereert dat het risico op niet- fatale hart- en vaatziekten zou kunnen dalen. Maar welk type hart- en vaatziekten daalde door het vervangen van vetten?
Indien we kijken naar andere resultaten die door de auteurs zijn gepubliceerd, zien we dat dit niet leidde tot een significant lager risico op een hartinfarct (- 9% risico), niet-fatale hartinfarct (- 14% risico), of beroerte (- 30%).
Het is noemenswaardig om te laten zien dat het risico op (niet-fatale) hartinfarcten niet werd beïnvloed door het vervangen van vetten, omdat voedingsadviezen stellen dat het vervangen van boter door margarine zou leiden tot een lager risico op deze ziekte.
De auteurs geven de volgende definitie van hart- en vaatziekten:
Combined cardiovascular events included any of the following data available from a trial: cardiovascular deaths, cardiovascular morbidity (non-fatal myocardial infarction, angina, stroke, heart failure, peripheral vascular events, atrial fibrillation) and unplanned cardiovascular interventions (coronary artery bypass surgery or angioplasty).
Dus welke soort niet-fatale hart- en vaatziekte werd verlaagd door het vervangen van vetten? Hadden de experimentele groepen een lager risico op angina?

Het artikel laat ook zien hoe het niet-significante beschermende effect tegen overlijden aan hart- en vaatziekten (- 8% risico) mogelijk werd gecompenseerd. Waardoor geen enkel beschermend effect werd gevonden tegen het risico op vroegtijdig overlijden (+ 2% risico): Het vervangen van vetten leidde tot een niet-signficant hoger risico op overlijden aan kanker (+ 46% risico).

Werd in deze onderzoeken alleen gekeken naar het vervangen van verzadigd vet door onverzadigde vetten?
In ieder geval een deel van de studies had nooit in het literatuuroverzicht meegenomen moeten worden. Buiten een verlaagde inname van verzadigd vet en cholesterol, daalde de inname van transvetten ook in de experimentele groepen. In sommige van deze studies bestond de interventie uit een compleet mediterraan dieet. Het effect van andere factoren op de gevonden effecten, kunt u zien op een van mijn andere sites (4) en in een artikel dat ik heb laten publiceren (5).

Geven de gevonden resultaten een werkelijk te verwachten effect waar?
De auteurs hebben gekeken of het mogelijk is dat bepaalde onderzoeken uit de analyse zijn gehouden. Dit gebeurt altijd d.m.v. een zgn. "funnel plot". Dit kunt u zien in het figuur hieronder. De vierkantjes zijn de resultaten van de individuele studies. De "1" op de X-as wijst op "geen effect". Vierkantjes links van de "1" duiden op een "beschermend effect" en vierkantjes rechts van de "1" duiden op een "verhoogd risico" op hart- en vaatziekten. Grotere onderzoeken zijn te zien bovenaan het figuur en kleinere onderzoeken zijn te zien onderin het figuur. We zien dat de meeste grote studies in de buurt van de "1" staan wat duidt op een gebrek aan een effect op hart- en vaatziekten. Maar we kunnen ook zien dat de meeste kleinere studies links van de "1" staan, wat duidt op een beschermend effect. Dit suggereert dat kleinere studies waarin een verhoogd risico op hart- en vaatziekten is gevonden mogelijk niet zijn gepubliceerd. Dit zou betekenen dat het kleine beschermende effect tegen het risico op hart- en vaatziekten een overschatting is van het ware effect. Dit concluderen de auteurs zelf ook:
A funnel plot did not suggest severe small study (or publication) bias, but it is likely that a few small studies with more cardiovascular events in the intervention groups may be missing from the review (Figure 4).



Wat was het specifieke effect van verzadigd vet?
Omdat de innames van zowel verzadigde- als onverzadigde vetten veranderde in de dieetinterventies, is niet in te schatten welke verandering verantwoordelijk is voor de gevonden effecten. Om dit te onderzoeken hebben de onderzoekers hier een specifieke analyse op losgelaten. Deze is te zien in de tabel hieronder. Niet één effect was significant. Geen van de soorten vetten kan verantwoordelijk worden gehouden voor de gevonden resultaten.



Conclusie: Dieet interventies in het literatuuroverzicht van Hooper et al beschreven het effect van het vervangen van verzadigd vet door onverzadigde vetten. Maar soms gingen deze veranderingen samen met een groot aantal andere veranderingen (in het dieet). Deze interventies leiden misschien tot een klein beschermend effect tegen niet-fatale hart- en vaatziekten, terwijl het risico op fatale hart- en vaatziekten en vroegtijdig overlijden niet wordt beïnvloed. Het is niet duidelijk welke soort(en) niet-fatale hart- en vaatziekten positief worden beïnvloed door de interventies omdat het risico op (niet-fatale) hartinfarcten niet significant verandert. Het is mogelijk dat het zwakke beschreven effect een overschatting is van het ware effect van de dieetinterventies op hart- en vaatziekten. Dit komt omdat er aanwijzingen zijn dat kleine onderzoeken, waarin het vervangen van vetten leidde tot een hoger risico op hart- en vaatziekten, niet zijn gepubliceerd.




Referenties:
1) Mozaffarian D. Effects on coronary heart disease of increasing polyunsaturated fat in place of saturated fat: a systematic review and meta-analysis of randomized controlled trials. PLoS Med. 2010 Mar 23;7(3):e1000252. http://www.ncbi.nlm.nih.gov/pmc/articles/PMC2843598/?tool=pubmed
2) Ramsden CE. n-6 fatty acid-specific and mixed polyunsaturate dietary interventions have different effects on CHD risk: a meta-analysis of randomised controlled trials. http://www.ncbi.nlm.nih.gov/pubmed/21118617
3) Hooper L. Reduced or modified dietary fat for preventing cardiovascular disease. http://www.ncbi.nlm.nih.gov/pubmed/22592684
4) Hoenselaar R. Randomized trials substituting polyunsaturated fat for saturated fat and their effect on coronary heart disease (CHD). A closer look. http://canceranddiet.nl/cardiovascular_disease/randomized-saturated-polyunsaturated-fat.html
5) Hoenselaar R. Further response from Hoenselaar. Br J Nutr. 2012 Mar 1:1-4. [Epub ahead of print]. http://www.ncbi.nlm.nih.gov/pubmed/22377374

woensdag 4 april 2012

Rood vlees verhoogt risico op vroegtijdig overlijden. In ieder geval als je in Amerika woont. Deel 2.

Achtergrond: Een tijd geleden ging ik in op kritiek die werd geuit na aanleiding van een onderzoek dat aantoonde dat rood vlees de levensduur mogelijk zou verkorten. In deel 2 laat ik zien wat de resultaten uit andere onderzoeken uit het verleden zijn.


Onderzoeken naar het effect van de consumptie van rood vlees op het risico op vroegtijdig overlijden.
Ik heb in de wetenschappelijke literatuur gezocht naar ander bestaand onderzoek over het effect van rood vlees op het risico op vroegtijdig overlijden. De methodiek die ik hiervoor heb gebruikt, kunt u zien op een van mijn anders internetsites (1). Buiten de 2 onderzoeksgroepen in het eerder besproken artikel (2) vond ik de resultaten uit 3 andere onderzoeksgroepen (3-5). De resultaten staan beschreven in de tabel hieronder:


Een significant verhoogd risico op overlijden werd gevonden in de 4 grootste onderzoeksgroepen (2, 4, 5) waaraan 696.012 personen deelnamen. En in deze groepen overleden maar liefst 99.156 deelnemers. Wat opvalt is dat een significant beschermend effect werd gevonden in de kleinste onderzoeksgroep (3) waarin "slechts" 468 deelnemers overleden.

Was het effect vergelijkbaar in verschillende delen van de wereld?
De 4 onderzoeksgroepen waarin een verhoogd risico op vroegtijdig overlijden werd gevonden, kwamen allemaal uit de Verenigde Staten van Amerika. De kleine onderzoeksgroep waarin een verlaagd risico werd gevonden kwam uit Europa. Het is dus niet uit te sluiten dat het negatieve effect in Europa niet wordt teruggevonden. Helaas is hier dus nog nauwelijks onderzoek naar gedaan. Dat is eigenlijk ondenkbaar gezien het feit dat het WCRF (grote broertje van het KWF) en het Voedingscentrum aanraden niet meer dan 500 g rood vlees per week te eten (6, 7).
Overigens wil ik niet zeggen dat het WCRF en het Voedingscentrum hier een onjuist advies geven. Wel wil ik aangeven dat dringend meer onderzoek nodig is voordat verregaande conclusies worden getrokken.

Stelling: Amerikanen doen hun rood vlees op een wit broodje. Wit brood is ongezond en daarom lijkt het of rood vlees het risico op voegtijdig overlijden verhoogt.
Resultaten uit twee onderzoeksgroepen geven hier mogelijk een antwoord op (2). Het onderzoek keek naar effecten van verschillende soorten rood vlees. Rood vlees op het brood of als gemengde maaltijd verhoogde het risico met 17%. Rood vlees als hoofdmaaltijd verhoogde het risico met 21%. Hamburgers verhoogden het risico met 14%, hot dogs met 9% en spek met 23%.
Als brood verantwoordelijk zou zijn voor het negatieve effect van rood vlees, zou je verwachten dat rood vlees op het brood een veel sterker verhoogd risico zou geven. Dat was niet het geval.

Verder is het nog maar de vraag of hoge consumptie van bewerkte graanproducten het risico op vroegtijdig overlijden verhoogt. Tot nu toe heb ik slechts één onderzoek (8) gezien dat liet zien dat deelnemers met een hoge consumptie van bewerkte graanproducten een significant verhoogd risico op vroegtijdig overlijden hadden (+ 16%). Resultaten uit 3 andere onderzoeken laten geen significant effect zien (9-11).
En hoge consumptie van brood(jes) wordt niet in verband gebracht met een kortere levensduur. Onderzoek laat zien dat hoge consumptie van brood(jes) (12, 13) of witbrood (14) het risico op vroegtijdig overlijden niet verhoogt. Hierbij moet ik aantekenen dat ik nog niet systematisch heb gezocht naar studies over het effect van graanproducten/brood op de levensduur. Het is dus mogelijk dat hier meer onderzoek over bestaat met tegenstrijdige resultaten.

Conclusie: Rood vlees verhoogde het risico op vroegtijdig overlijden in 4 Amerikaanse onderzoeksgroepen, maar niet in een kleine Europese onderzoeksgroep. Door het gebrek aan Europees onderzoek kan niet gezegd worden of rood vlees ook een negatief effect op de levensduur zal geven bij Europese burgers. Er zijn geen aanwijzingen dat het negatieve effect van rood vlees wordt veroorzaakt doordat rood vlees geregeld wordt gegeten op witbrood.



Referenties:
1) Hoenselaar R. Canceranddiet.nl. Methodology. http://canceranddiet.nl/Methods.html
2) Pan A. Red Meat Consumption and Mortality: Results From 2 Prospective Cohort Studies. Arch Intern Med. 2012 Mar 12. [Epub ahead of print]. http://www.ncbi.nlm.nih.gov/pubmed/22412075
3) Whiteman D. Dietary questions as determinants of mortality: the OXCHECK experience. Public Health Nutr. 1999 Dec;2(4):477-87. http://www.ncbi.nlm.nih.gov/pubmed/10656467
4) Kelemen LE. Associations of dietary protein with disease and mortality in a prospective study of postmenopausal women. Am J Epidemiol. 2005 Feb 1;161(3):239-49. http://aje.oxfordjournals.org/content/161/3/239.full
5) Sinha R. Meat intake and mortality: a prospective study of over half a million people. Arch Intern Med. 2009 Mar 23;169(6):562-71. http://archinte.ama-assn.org/cgi/content/full/169/6/562
6) WCRF. Vlees en kanker. Geraadpleegd op 4 april 2012, van: http://www.wcrf.nl/kankerpreventie/voeding/vlees.php
7) Voedingscentrum. Eet niet te veel rood vlees. Geraadpleegd op 4 april 2012, van: http://www.voedingscentrum.nl/nl/nieuws/eet-niet-te-veel-rood-vlees.aspx
8) Jacobs DR Jr. Is whole grain intake associated with reduced total and cause-specific death rates in older women? The Iowa Women's Health Study. Am J Public Health. 1999 Mar;89(3):322-9. http://www.ncbi.nlm.nih.gov/pubmed/10076480
9) Steffen LM. Associations of whole-grain, refined-grain, and fruit and vegetable consumption with risks of all-cause mortality and incident coronary artery disease and ischemic stroke: the Atherosclerosis Risk in Communities (ARIC) Study. Am J clin Nutr. 2003 Sep;78(3):383-90. http://www.ajcn.org/cgi/content/full/78/3/383
10) Liu S. Is intake of breakfast cereals related to total and cause-specific mortality in men? Am J Clin Nutr. 2003 Mar;77(3):594-9. http://www.ajcn.org/cgi/content/full/77/3/594
11) Sahyoun NR. Whole-grain intake is inversely associated with the metabolic syndrome and mortality in older adults. Am J Clin Nutr. 2006 Jan;83(1):124-31. http://www.ajcn.org/cgi/content/full/83/1/124
12) Rotevatn S. Lifestyle and mortality among Norwegian men. Prev Med. 1989 Jul;18(4):433-43. http://www.ncbi.nlm.nih.gov/pubmed/2798367
13) Kahn HA. Association between reported diet and all-cause mortality. Twenty-one-year follow-up on 27,530 adult Seventh-Day Adventists. Am J Epidemiol. 1984 May;119(5):775-87. http://www.ncbi.nlm.nih.gov/pubmed/6720674
14) Nube M. Scoring of prudent dietary habits and its relation to 25-year survival. J Am Diet Assoc. 1987 Feb;87(2):171-5. http://www.ncbi.nlm.nih.gov/pubmed/3819235

vrijdag 16 maart 2012

Rood vlees verhoogt risico op vroegtijdig overlijden. In ieder geval als je in Amerika woont. Deel 1.

Achtergrond: Een paar dagen geleden lieten nieuwsberichten zien dat de consumptie van rood vlees de levensduur zou verkorten (1, 2). Met rood vlees wordt bedoeld: vlees van het varken, rund, of lam. Maar werd dit effect veroorzaakt door het rode vlees, of doordat mensen die rood vlees eten ongezonder zouden zijn?


De conclusie in de nieuwsberichten is gebaseerd op de resultaten uit een net gepubliceerd onderzoek (3). Het onderzoek beschreef de resultaten uit 2 Amerikaanse onderzoeksgroepen. Aan de onderzoeken deden 37.698 mannen en 83.644 vrouwen mee. Aan het begin van het onderzoek moesten de deelnemers gegevens over hun voeding en andere factoren invullen op een vragenlijst. Daarna werd steeds na 4 jaar opnieuw gevraagd een vragenlijst in te vullen. Tot nu toe zijn inmiddels 8.926 mannen en 15.000 vrouwen overleden. Mannen met een hoge consumptie van rood vlees hadden een 37% verhoogd risico op overlijden binnen de periode dat ze gevolgd werden (22 jaar). En vrouwen een 24% verhoogd risico (binnen 28 jaar). Het risico op overlijden aan hart- en vaatziekten en kanker steeg voor zowel mannen als vrouwen. De risico's stegen bij consumptie van onbewerkt rood vlees en bij bewerkt rood vlees (vooral worsten).


Wat vond de vleesindustrie van deze resultaten?
Zoals te verwachten viel, had de vleesindustrie felle kritiek op het onderzoek (4). De Amerikaanse vleesindustrie (AMI) gaf aan dat de belangrijkste beperking van het onderzoek eruit bestaat dat deelnemers zélf moesten opschrijven wat hun gebruikelijke voeding was:
The American Meat Institute (AMI) said the study’s main flaw was the fact that it relied on self-reporting to survey participants' diets, but that the method of collecting data was also 'highly inaccurate'.
Toch is dit een vreemd argument. In alle bestaande onderzoeken geven deelnemers zélf aan wat ze eten. Wie moet dat anders doen? Of moet je 24 uur per dag onder toezicht staan? Als de vleesindustrie dit onderzoek onzin vindt, dan zijn de resultaten uit andere onderzoeken automatisch ook onzin.

De AMI vindt het niet kunnen dat niet meer naar de voeding werd gekeken op het moment dat deelnemers aan het onderzoek chronisch ziek werden:
According to AMI, the researchers inserted estimated data when actual survey measurement was missing, and stopped updating the dietary information as soon as participants reported a diagnosis.
In een aanvullende analyse werd echter ook rekening gehouden met de voeding nádat deelnemers chronisch ziek werden. Dit is in online tabellen te zien (5). Ook in deze analyse bleef het risico op vroegtijdig overlijden significant verhoogd.

De AMI stelt dat rood vlees nog steeds deel uitmaakt van een gezond dieet. Ook wordt gezegd dat tevens naar resultaten uit andere onderzoeken moet worden gekeken. En dat het bewijs inconsistent is:
Red and processed meat continues to be a healthy part of a balanced diet and nutrition decisions should be based on the total body of evidence, not on single studies that include weak and inconsistent evidence and stand in contrast to other research and to the Dietary Guidelines for Americans, 2010.
Er wordt niet gerefereerd aan wetenschappelijke literatuur om aannemelijk te maken dat rood vlees deel uitmaakt van een gezond dieet. Of om aannemelijk te maken dat verschillende effecten zijn gevonden in andere onderzoeken.
De uitspraken van het AMI gaan ook in tegen de resultaten uit het wetenschappelijke onderzoek (3). De onderzoeksgroepen werden verdeeld in 5 categorieën, gebaseerd op verschillen in de geconsumeerde hoeveelheid rood vlees. Hieruit bleek dat deelnemers met een matige consumptie van rood vlees al een significant verhoogd risico op vroegtijdig overlijden hadden, vergeleken met deelnemers met lage/geen consumptie.

Gaan mensen die veel rood vlees eten, eerder door het vlees, of doordat ze ongezonder leven?
De wetenschappers die de onderzoeken leidden hebben ervoor gezorgd dat de kans zo klein mogelijk is dat andere factoren van invloed waren op het effect van rood vlees op de levensduur. Zo is o.a. rekening gehouden met de leeftijd, de body mass index, consumptie van alcohol, lichaamsbeweging, roken en bestaande aandoeningen die de kans op kanker of hart- en vaatziekten zouden kunnen verhogen. Tevens is rekening gehouden met de consumptie van calorieën, volkoren graanproducten, fruit en groenten, vis, gevogelte, noten, peulvruchten en zuivelproducten.
Critici zullen zeggen dat het niet goed mogelijk is om vast te stellen hoeveel rood vlees de deelnemers daadwerkelijk aten en dat de resultaten hierdoor niet betrouwbaar zijn. Toen de wetenschappers hier wiskundig rekening mee hielden, bleek echter dat het risico op vroegtijdig overlijden nóg verder steeg:
The FFQs used in these studies were validated against multiple diet records. However, the measurement errors inherent in dietary assessments were inevitable, including misclassification of ham or cold cuts as unprocessed red meat and inaccurate assessment of red meat content in mixed dishes. Because of the prospective study design, any measurement errors of meat intake are independent of study outcome ascertainment and, therefore, are likely to attenuate the associations toward the null. In the sensitivity analysis accounting for measurement errors, the risk estimates became stronger.
Alle soorten rood vlees verkortten de levensduur.
De wetenschappers hebben gekeken naar de effecten van 6 verschillende soorten rood vlees:
-Rund, lam, of varkensvlees bij de hoofdmaaltijd.
-Rund, lam, of varkensvlees op brood of bij gemengde gerechten.
-Hamburgers.
-Spek.
-Hog dogs.
-Anders soorten bewerkt rood vlees.
De levensduur werd verkort door hoge consumptie van alle 6 de soorten rood vlees. Het effect werd bij zowel mannen als vrouwen gevonden.

Conclusie:
Resultaten uit 2 onderzoeksgroepen laten zien dat zowel onbewerkt- als bewerkt rood vlees de kans op vroegtijdig overlijden verhoogt. Het risico steeg met iedere vorm van verhoogde inname.
De mogelijkheid dat er sprake zou kunnen zijn van een daadwerkelijk causaal effect, stijgt indien resultaten consistent worden gevonden. Volgens dit criterium, deed rood vlees het slecht: De kans op vroegtijdig overlijden steeg door consumptie van alle soorten rood vlees. Risico's op overlijden stegen voor zowel hart- en vaatziekten, als voor kanker. En effecten waren vergelijkbaar voor mannen en vrouwen.

In deel 2 zullen we gaan kijken of effecten in onderzoeken uit het verleden verschillend waren.


Referenties:
1) Editie NL (2012). 'Van rood vlees ga je veel eerder dood'. Geraadpleegd op 15 maart, 2012, van: http://www.rtl.nl/components/actueel/editienl/nieuws/2012/w11/van-rood-vlees-ga-je-eerder-dood.xml
2) NRC (2012). 'Rood vlees eten kan levensverwachting verkorten'. Geraadpleegd op 15 maart, 2012, van: http://www.nrc.nl/nieuws/2012/03/13/rood-vlees-eten-kan-levensverwachting-verkorten/
3) Pan A. Red meat consumption and mortality: results from 2 prospective cohort studies. Arch Intern Med. 2012 Mar 12. [Epub ahead of print]. http://www.ncbi.nlm.nih.gov/pubmed/22412075
4) Michel M. Study linking red meat to high mortality under fire. March 13, 2012. http://www.globalmeatnews.com/Industry-Markets/Study-linking-red-meat-to-high-mortality-under-fire
5) Pan A. Red meat consumption and mortality: results from 2 prospective cohort studies. eTables & eFigure. http://archinte.ama-assn.org/cgi/content/full/archinternmed.2011.2287/DC1














donderdag 8 maart 2012

Zijn trends in de verzadigd vet consumptie gelinkt aan veranderingen in het risico op hartziekten?


Achtergrond: Dit stuk is gebaseerd op een artikel dat is gepubliceerd in het "British Journal of Nutrition" door 13 wetenschappers (Pedersen et al.) en 3 reacties op het artikel die ook allemaal zijn gepubliceerd. Meer achtergrondinformatie kunt u elders lezen (1).

Dit keer zullen we kijken naar veranderingen in de consumptie van verzadigd vet over de afgelopen decennia. Zijn deze veranderingen in verband te brengen met veranderingen in het risico op hartziekten?

Pedersen et al (2) stellen dat de sterfte door hartziekten in Noord-Amerika, West-Europa en Australië-Azië de afgelopen 30 jaar is afgenomen. En dat dit een weergave is van een succesvol beleid om de inname van verzadigd vet te beperken:
There have been substantial reductions in mortality from CVD (cardiovascular diseases) in North America, Western Europe and Australasia over the last 30 years that reflect successful national public health policies to reduce the intake of SFA (saturated fatty acids), in addition to promoting smoking cessation and controlling blood pressure.
De auteurs geven zelf al aan dat tegelijkertijd beleid is uitgezet om het stoppen met roken te bevorderen, en om de bloeddruk te verlagen. Maar hoe kunnen we weten welk van deze veranderingen verantwoordelijk is voor een verandering in de sterfte aan hart- en vaatziekten, als de veranderingen tegelijkertijd optraden? Daar geven de auteurs geen antwoord op en tevens refereren ze niet naar wetenschappelijk onderzoek om hun standpunt te onderbouwen.

Zelf heb ik wel een rapport gevonden over de Verenigde Staten (VS) van Amerika (3). Dit liet zien dat het % energie uit verzadigd vet lichtelijk is afgenomen in de afgelopen decennia, terwijl de absolute inname is gestegen (van 25,7 tot 27,8 gram per dag):
A report from the US Department of Agriculture and the US Department of Health and Human Services states that no reductions were found in the intake of SFA in the American diet over the period 1989–1 to 2005–6(4). Indeed, although the intake of SFA as percentage of total energy (en%) was slightly higher over the first time period (12·3), than over the last three time periods (11·2–11·4), the total amount of SFA in g/d increased slightly over this time (25·7–27·8).
Tevens waarschuwde ik dat je niet met zekerheid kunt zeggen dat veranderingen in de consumptie van verzadigd vet over de afgelopen decennia verantwoordelijk zijn voor veranderingen in de sterfte aan hartziekten. Omdat veel veranderingen in het dieet, de leefstijl, de diagnose voor hartziekten, en farmaceutische middelen zijn opgetreden:
More importantly, it is not possible to unequivocally associate changes in SFA intake to changes in CHD mortality over time, since many changes in diet, lifestyle, diagnosis and pharmacological treatments have occurred over the last 30 years.

Wat verderop in de tekst geven de wetenschappers aan dat het vervangen van verzadigd vet door koolhydraten heeft geleid tot een afname van het risico op hartziekten in Finland. En dat hartziekten zelden voorkwamen in delen van China waar de inname van verzadigd vet zeer laag was:
That replacement of SFA by a variety of carbohydrate-containing foods also reduces CHD risk may be inferred from ecological studies, e.g. in Finland. CHD was almost non-existent in rural China when mean cholesterol levels were approximately 3.5 mmol/L  with total fat intakes only about 15% of energy and extremely low intakes of SFA. These observations, replicated in many countries, should not be ignored.
Dit keer werden 2 referenties gegeven naar wetenschappelijke literatuur (4, 5). Deze artikelen verwijzen allebei naar de "China Study". Wat opvalt is dat in beide artikelen niet werd gekeken naar veranderingen in de vetinname. Tevens werd geen onderbouwing gegeven voor het idee dat het vervangen van verzadigd vet door koolhydraten heeft geleid tot een afname in de sterfte aan hartziekten in Finland.


Wat Pedersen et al van mijn reactie vonden, kunt u lezen in hun antwoord hierop (6). De wetenschappers geven aan dat ik me afvroeg of verminderde inname van verzadigd vet samengaat met een daling van hartziekten. En dat ik dit laat zien door aan te geven dat er een relatieve afname was in de consumptie van verzadigd vet in de VS over de periode van 1990 to 2006:
Hoenselaar expresses doubt if a reduction in SFA intake has occurred concurrent with the decline in CHD mortality in developed populations. This is illustrated by citing the small relative reduction of SFA intake in the US population during the period 1990-5/6.
Dit is een onjuiste weergave van de verandering in de inname van verzadigd vet, zoals ik deze eerder beschreef! Ik liet juist zien dat de inname van verzadigd vet in deze periode steeg van 25,7 tot 27,8 gram. Doordat de inname van koolhydraten sterk steeg in deze periode, daalde - in verhouding - het aandeel verzadigd vet. De grootste verandering die optrad was daarom een stijging in de consumptie van koolhydraten.

Pedersen et al geven aan dat de inname van verzadigd vet daalde in de VS. En dat er ook sprake is van een afname van verzadigd vet - die samenging met een afname van hartziekten - in andere populaties. Hierbij benoemen ze Scandinavië en Nieuw Zeeland:
During several decades before the turn of the 20th century, SFA intake declined and PUFA intake increased in the USA. There are also reports of declining SFA intake concomitant with the reduction in CHD mortality in several other populations. In all Nordic countries, SFA intake has decreased compared to the levels in the 1960s. The decline has been particularly noticeable in the Finnish population that has experienced the most rapid fall in CHD mortality in the world.

New Zealand may be cited as another example.
Ditmaal verwijzen de auteurs naar 5 wetenschappelijke artikelen (7-11). In niet één van deze artikelen werd echter de correlatie tussen verzadigd vet en hartziekten onderzocht! De artikelen lieten zien wat veranderingen in de consumptie van vetten waren in 3 verschillende populaties. Veranderingen in de consumptie van verzadigd vet gingen echter gepaard met veranderingen in de consumptie van onverzadigd vet en transvet:
Two reports described fat intake in the USA. The changes in SFA and PUFA intake were accompanied by a decrease in MUFA intake. Since these three changes were of equal size and took place at the same time, it will take other data to put them in perspective before they can be possibly directly linked to CHD. Two other reports described fat intake in Nordic countries, with an emphasis on Finland. Again, changes in SFA and PUFA intake took place in the same time frame. This time, these changes were accompanied by a decrease in trans-fat (TFA) intake. The New Zealand report is the only article which might suggest a direct link between SFA and CHD. It shows a trend in decreased CHD rates over time, and (in another part of the text) it is mentioned that SFA consumption decreased over time. However, no direct correlation was examined.
Tenslote liet ik zien dat de sterftecijfers aan hartziekten en beroertes het hoogste zijn in landen met de laagste consumptie van verzadige vet. Dit deel heb ik reeds eerder op mijn blog besproken (12).

Conclusie: Een groep van 13 wetenschappers stelt dat het overlijden aan hart- en vaatziekten de afgelopen decennia is afgenomen. En dat deze afname (deels) wordt veroorzaakt door een afname in de consumptie van verzadigd vet. De wetenschappers verwijzen hiervoor naar verschillende wetenschappelijke artikelen, terwijl de relatie tussen verzadigd vet en hartziekten in niet één van deze artikelen werd onderzocht! Persoonlijk vind ik het vrij verontrustend dat een groep van 13 geleerden verregaande conclusies trekt, maar niet in staat is om ook maar één onderzoek te vinden om een theorie te onderbouwen.
Doordat de consumptie van koolhydraten sterk is gestegen in de Verenigde Staten (VS) in de afgelopen decennia, is - in verhouding - het aandeel verzadigd vet gedaald. Maar dat betekent niet dat de inname van verzadigd vet is gedaald. De inname van verzadigd vet in de VS is namelijk gestegen van 25,7 tot 27,8 g per dag! Op basis van deze gegevens, is de meest voor de hand liggende conclusie dan dat een sterke stijging in de inname van koolhydraten (of een lichte stijging in de inname van verzadigd vet) samenging met een daling van hartziekten. In plaats van hiervan suggereren 13 geleerden dat de daling in hartziekten in de VS juist gepaard ging met een kleine daling in de inname van verzadigd vet.


Referenties: 1) Hoenselaar R. Scientists provide incorrect information (part 1). Natural fats do not negatively influence cholesterol. http://dietanddisease.blogspot.com/2012/03/scientists-provide-incorrect.html
2) Pedersen JI et al. (2011). The importance of reducing SFA to limit CHD. Br J Nutr 106, 961-963. http://www.ncbi.nlm.nih.gov/pubmed/21906408
3) US Department of Agriculture and US Department of Health and Human Services (2010) Report of the Dietary Guidelines Advisory Committee on the Dietary Guidelines for Americans, 2010. http://www.cnpp.usda.gov/DGAs2010-%20DGACReport.htm(accessed 20 September 2011).
4) Campbell TC et al (1998). Diet, lifestyle, and the etiology of coronary artery disease: the Cornell China study. Am J Cardiol. 1998 Nov 26;82(10B):18T-21T. 
http://www.ncbi.nlm.nih.gov/pubmed/9860369
5) Campbell TC et al (1999). Energy balance: interpretation of data from rural China. Toxicol Sci. 1999 Dec;52(2 Suppl):87-94. http://toxsci.oxfordjournals.org/content/52/suppl_1/87.long
6) Pedersen JI et al (2012). Response to Hoenselaar from Pedersen et al. Br J Nutr 107, 452-454. http://journals.cambridge.org/action/displayAbstract?fromPage=online&aid=8479188
7)  Committee on Diet and Health (1989) Dietary intake and nutritional status: trends and assessment. In Diet and Health. Implications for Reducing Chronic Disease Risk, chapter 3, pp. 41–84. Washington, DC: National Research Council, National Academy Press.
8) Stephen et al (1990). Trends in individual consumption of dietary fat in the United States, 1920–1984. Am J Clin Nutr 52, 457–469.
http://www.ajcn.org/content/52/3/457.long
9) The Project Group: Food Consumption in the Nordic Countries (2001) National, Annual Food Balance Sheets (in Swedish) TemaNord 2001:527. Copenhagen: Nordic Council of Ministers.
10) Valsta LM et al (2010). Explaining the 25-year decline of serum cholesterol by dietary changes and use of lipid-lowering medication in Finland. Public Health Nutr 13, 932–938.
http://www.ncbi.nlm.nih.gov/pubmed/20513263
11) Ministry of Health and the University of Auckland (2003). Nutrition and the Burden of Disease: NewZealand 1997–2011. Public Health Intelligence Occasional Bulletin No. 17.Wellington: Ministry of Health. http://www.maorihealth.govt.nz/moh.nsf/
12) Hoenselaar R. Sterfte aan hartziekten en beroertes het hoogst in landen met de laagste consumptie van verzadigd vet. http://roberthoenselaar.blogspot.com/2012/03/sterfte-aan-hartziekten-het-hoogst-in.html

maandag 5 maart 2012

Natuurlijke vetten hebben geen negatieve invloed op het cholesterol

Achtergrond: In oktober 2011 heeft de "British Journal of Nutrition" een artikel gepubliceerd van 13 wetenschappers (Pedersen et al.). Hierin leggen ze uit waarom het beperken van de inname van verzadigd vet van belang is om het risico op hartziekten te verlagen (1). Aan het artikel hebben 4 Nederlandse wetenschappers meegewerkt (Martijn Katan, Ronald Mensink, Daan Kromhout en Ingeborg Brouwer).
Omdat ik vond dat de inhoud van hun artikel niet wetenschappelijk onderbouwd is, besloot ik een reactie te sturen naar de hoofdredacteur van het wetenschappelijke tijdschrift waarin werd gepubliceerd. Daarop is mijn reactie ook gepubliceerd (2). Hierop kwam weer een reactie van Pedersen et al. (3) en wederom een reactie van mij (4). Dit alles werd gepubliceerd in het British Journal of Nutrition.

Omdat de 4 artikelen zoveel informatie bevatten, heb ik besloten deze op te splitsen in kortere berichten op mijn blog.

Pedersen et al. geven aan dat het belangrijk is om de inname van verzadigd vet te beperken om zo het "slechte" LDL-cholesterol te verlagen:

Our main concern, however, is to emphasise the importance of lowering SFA intakes to reduce blood LDL-cholesterol levels at a time when there are tendencies to downplay the importance of SFA.

Ik was verrast door deze zin, omdat de rol van het "goede" HDL-cholesterol hier niet genoemd wordt. Twee (Martijn Katan en Ronald Mensink) van de 13 wetenschappers hebben in het verleden een onderzoek gepubliceerd (5). De conclusies die deze Nederlandse wetenschappers toen trokken lijkt volledig in te gaan tegen hun huidige opmerking over het LDL-cholesterol. Op basis van een literatuuroverzicht van 60 gecontroleerde onderzoeken, lieten de wetenschappers destijds zien dat het vervangen van koolhydraten door verzadigd vet zowel het "slechte" LDL-cholesterol als het "goede" HDL-cholesterol laat stijgen, zonder de verhouding hiertussen (totaal/HDL-cholesterol) te verstoren. Op basis hiervan stelden ze:

1) alle natuurlijke vetten bevatten zowel verzadigd vet - dat geen invloed heeft op de verhouding totaal/HDL-cholesterol - en onverzadigd vet - dat deze verhouding verlaagt (verbetert). Daarom zal zelfs het vervangen van volvette zuivelproducten door kolhydraten de verhouding totaal/HDL-cholesterol verhogen (verslechteren):
Results suggest that isoenergetic replacement of SFA with carbohydrates does not improve the serum total:HDLcholesterol. All natural fats contain both SFA, which do not change this ratio, and unsaturated fatty acids, which lower it. As a result, even the replacement of dairy fat and tropical fats with carbohydrates will increase the ratio of total to HDL-cholesterol.
Dit kunt u zien in het volgende figuur. De verhouding totaal/HDL-cholesterol moet zo laag mogelijk zijn. Links in de figuur staan koolhydraten die als maatstaf zijn genomen. Hoe verder we naar rechts gaan, hoe beter het cholesterol wordt. Dit betekent dat zelfs boter beter is voor de verhouding totaal/HDL cholesterol dan koolhydraten:



De Nederlandse wetenschappers stellen dat verschillende soorten onderzoek laten zien dat het HDL-cholesterol waarschijnlijk het risico op hart- en vaatziekten laat dalen en dat het effect van het HDL-cholesterol daarom niet genegeerd mag worden:
Results of prospective observational studies, controlled clinical trials with drugs, mechanistic studies, and genetic 'experiments of nature' all strongly suggest that high concentrations of HDL-cholesterol in the circulation help to prevent coronary artery disease and other CVD. Given these observations, it appears imprudent to ignore the marked effects of diet on HDL-cholesterol.
Tenslotte geven ze aan dat veranderingen in het cholesterol - die worden veroorzaakt door consumptie van vetten - geen betrouwbare voorspeller zijn van het risico op hartziekten:

The effects of dietary fats on total:HDL-cholesterol may differ markedly from their effects on LDL. The effects of fats on these risk markers should not in themselves be considered to reflect changes in risk but should be confirmed by prospective observational studies or clinical trials.
Enkele jaren geleden is een literatuuroverzicht van 61 prospectieve cohort studies gepubliceerd in het tijdschrijft "The Lancet". De auteurs hiervan concludeerden dat het meenemen van het HDL-cholesterol de voorspellende waarde van het LDL-cholesterol (non-HDL cholesterol) voor het risico op hartziekten (IHD) vergroot:
Of various simple indices involving HDL cholesterol, the ratio total/HDL cholesterol was the strongest predictor of IHD mortality (40% more informative than non-HDL cholesterol and more than twice as informative as total cholesterol).

Conclusie: In 2003, concludeerden 2 Nederlandse wetenschappers (Martijn Katan en Ronald Mensink) dat zelfs dierlijke vetten een positiever effect hebben op de verhouding totaal/HDL-cholesterol dan koolhydraten. Ze benadrukten dat effecten van vetten op het "goede" HDL-cholesterol niet mogen worden genegeerd. En dat veranderingen in het cholesterol - veroorzaakt door veranderingen in de inname van vetten - géén betrouwbare voorspeller zijn voor het risico op hartziekten.
In 2011, is de mening van deze zelfde wetenschappers helemaal omgeslagen: Nu zijn veranderingen in het LDL-cholesterol - maar dan ook alléén het LDL-cholesterol - opeens de enige betrouwbare voorspeller voor verandingen in het risico op hartziekten. Dat is erg opvallend omdat ze niet aangeven dat de onderzoeksresultaten die ze zelf hebben gepubliceerd inmiddels zijn achterhaald.



Referenties:
1) Pedersen JI et al. (2011) The importance of reducing SFA to limit CHD.
Br J Nutr 106, 961-963. http://www.ncbi.nlm.nih.gov/pubmed/21906408
2) Hoenselaar R (2011).
The importance of reducing SFA intake to limit CHD risk. Br J Nutr. 2012 Feb;107(3):450-1; author reply 452-4. http://www.ncbi.nlm.nih.gov/pubmed/22136957
3) Pedersen JI et al (2012). Response to Hoenselaar from Pedersen et al.
Br J Nutr 107, 452-454. http://journals.cambridge.org/action/displayAbstract?fromPage=online&aid=8479188
4) Hoenselaar R (2012).
Further response from Hoenselaar. Br J Nutr [Epub ahead of print]http://www.ncbi.nlm.nih.gov/pubmed/22377374
5) Mensink RP et al (2003). Effects of dietary fatty acids and carbohydrates on the ratio of serum total to HDL cholesterol and on serum lipids and apolipoproteins: a meta-analysis of 60 controlled trials. Am J Clin Nutr. 2003 May;77(5):1146-55.
http://www.ajcn.org/content/77/5/1146.long
6) Prospective Studies Collaboration (2007) Blood cholesterol and vascular mortality by age, sex, and blood pressure: a meta-analysis of individual data from 61 prospective studies with 55,000 vascular deaths. Lancet 370, 1829-1839.
http://www.ncbi.nlm.nih.gov/pubmed/18061058
 
 

donderdag 1 maart 2012

Sterfte aan hartziekten en beroertes het hoogst in landen met de laagste consumptie van verzadigd vet

Achtergrond: In 1993 hebben Artaud-Wild et al een artikel gepubliceerd waarin werd gekeken naar de landelijke inname van verzadigd vet. Deze gegevens werden vervolgens gelinkt aan de landelijke sterftecijfers aan hartziekten (1). Het betrof een wereldwijde analyse van 40 landen. Figuur 1 laat een sterke correlatie (R = 0.78) zien tussen een "cholesterol-verzadigd vet index" en sterftecijfers aan hartziekten bij mannen. Deze correlatie was vergelijkbaar voor het energie% uit verzadigd vet (R = 0.77).

Figuur 1:


Zijn recentere gegevens beschikbaar?
Sinds 1993 zijn hier geen wetenschappelijke artikelen over gepubliceerd. Maar in 2008 heeft de Britse hartstichting de Europese Statistieken voor Hart- en vaatziekten gepubliceerd (2). Dit rapport beschrijft Europese sterftecijfers aan hartziekten en beroertes over de periode 1972 tot 2005 voor zowel mannen als vrouwen. Tevens wordt de landelijke consumptie van verzadigd vet in 1998 beschreven. Hierdoor kon ik de landelijke consumptie van verzadigd vet linken aan landelijke sterftecijfers in 1998. In totaal waren er 41 Europese landen met beschikbare gegevens over zowel de inname van verzadigd vet als over de sterftecijfers. Ik heb simpele "Pearson correlaties" gebruikt om te kijken of ik een significante relatie zou kunnen vinden. Het effect kunt u zien in figuur 2.

Figuur 2:


Resultaten: Het hoogste sterftecijfer aan hartziekten werd onverwachts gevonden in de landen met de laagste inname van verzadigd vet. De correlatie was significant (< 0.01). De R2 voor lineariteit = 0.34.

Hoe kan dit verschil in effect worden verklaard?
  • Artaud-Wild et al gebruikten gegeven uit het jaar 1977. Ik gebruik gegevens uit 1998.
  • Artaud-Wild et al gebruikten sterftecijfers waarbij niet is gecorrigeerd voor leeftijd. Ik gebruik sterftecijfers die wel zijn gecorrigeerd voor leeftijd.
  • Artaud-Wild et al gebruikten een wereldwijde analyse naar 40 landen. Ik gebruik een Europese analyse naar 41 landen. Helaas kon ik geen gegevens uit andere landen vinden.
Waren effecten vergelijkbaar voor vrouwen en voor het risico op beroertes?
Artaud-Wild et al hebben hier niet naar gekeken. Dit heb ik wel gedaan. Pearson correlaties laten consistent zien dat lagere innames van verzadigd vet zijn gelinkt aan significant hogere sterftecijfers (< 0.01 voor alle vergelijkingen). Buiten het effect in figuur 2, heb ik naar effecten op drie andere sterftecijfers gekeken. Alle correlaties waren nog iets sterker dan de correlatie uit figuur 2. Resultaten waren als volgt:
  • Overlijden aan beroertes bij mannen: R2 = 0.38
  • Overlijden aan hartziekten bij vrouwen: R2 = 0.43
  • Overlijden aan beroertes bij vrouwen: R2 = 0.43
Conclusie: Een wereldwijde analyse van 40 landen laat zien dat een hogere consumptie van verzadigd vet is gelinkt aan hogere sterftecijfers aan hartziekten bij mannen in 1977. Maar een Europese analyse van 41 landen laat zien dat een lagere consumptie van verzadigd vet is gelinkt aan hogere sterftecijfers aan hartziekten en beroertes bij zowel mannen als vrouwen in 1998................



Referenties:
1) Artaud-Wild SM et al. Differences in coronary mortality can be explained by differences in cholesterol and saturated fat intakes in 40 countries but not in France and Finland. A paradox. Circulation. 1993 Dec;88(6):2771-9. http://www.ncbi.nlm.nih.gov/pubmed/8252690
2) Allender S et al. European cardiovascular disease statistics 2008 edition. http://www.bhf.org.uk/idoc.ashx?docid=e4f82fee-58f0-4a51-8099-db9520123e24&version=-1  



dinsdag 28 februari 2012

Veganisten leven niet langer dan vegetariërs of vleeseters

Achtergrond: het Voedingscentrum heeft op haar site een stukje geschreven over vegetarisme/veganisme (1). Hier wordt het effect van een dergelijke levensstijl beschreven op het risico op overlijden:
Eet je meer plantaardige producten en minder dierlijke, dan krijg je meer vezels binnen en minder verzadigde vetzuren. Zo’n eetpatroon kan het risico verlagen op voortijdig overlijden, hart- en vaatziekten, kanker en hersenziektes als Parkinson en Alzheimer.


Tot nu toe is echter slechts één overzichtsartikel geschreven naar het effect van een veganistische levensstijl op het risico op overlijden (2). In 1999 heeft een groep wetenschappers een analyse gemaakt van 5 prospectieve onderzoeken. Hierin werd gekeken naar het effect van veganisme of vegetarisme op het risico op hartziekten, beroertes, kanker en het totale risico op overlijden. De resultaten hiervan kunt u zien in de tabel hieronder:


In de tabel kunt u zien dat vegetariërs, veganisten, viseters en mensen die af en toe vlees aten allemaal een lager risico hadden op overlijden aan hartziekten (ischemic heart disease) dan personen die geregeld vlees aten. In de rode balk zien we het effect van de verschillende leefstijlen op het risico op overlijden (door alle oorzaken gecombineerd). Vegetariërs, viseters en mensen die af ten toe vlees aten, bleken allemaal een lager risico op overlijden te hebben dan personen die geregeld vlees aten. Maar veganisten hadden precies hetzelfde risico op overlijden als personen die geregeld vlees aten.

Conclusie: Een meta-analyse van 5 prospectieve studies laat zien dat zowel vegetariërs als veganisten een lager risico hadden op overlijden aan hartziekten dan personen die geregeld vlees aten. Maar bij veganisten leidde dit niet tot een lager risico op overlijden.


Referenties:
1) Voedingscntrum. Vegetarisme/veganisme. Geraadpleegd op 28 februari 2012, van: http://www.voedingscentrum.nl/encyclopedie/trefwoord/vegetarisme-veganisme.aspx
2) Key TJ et al. Mortality in vegetarians and nonvegetarians: detailed findings from a collaborative analysis of 5 prospective studies. Am J Clin Nutr. 1999 Sep;70(3 Suppl):516S-524S. http://www.ajcn.org/content/70/3/516S.full
Het Voedingscentrum verwijst echter niet naar wetenschappelijke literatuur om haar standpunt te onderbouwen.

zondag 26 februari 2012

Volkoren graanproducten verlagen diabetes risico.

Achtergrond: Hoge inname van calcium is in verband gebracht met een verlaagd risico op diabetes in het verleden (1, 2). Dit geldt ook voor hoge inname van magnesium (3).
Volkoren graanproducten bevatten fytinezuur (fytaat). Deze stof is in verband gebracht met een verminderde opname van calcium, magnesium en andere mineralen in de darmen. Om deze reden wordt soms gesteld dat volkoren graanproducten het risico op diabetes zouden verhogen.
Maar deze theorie is vrij simplistisch: Er wordt geen rekening gehouden met andere nutriënten in graanproducten, en ook niet met de complexiteit van het menselijk lichaam. Indien volkoren graanproducten daadwerkelijk het risico op diabetes verhogen, kunnen we verwachten dat personen met een hoge consumptie van volkoren graandproducten een hoger risico op diabetes zullen hebben dan personen met een lage consumptie hiervan. Dit effect kan worden onderzocht in prospectief onderzoek.


Wat is er onderzocht?
Een groep wetenschappers heeft gezocht in de wetenschappelijke databases MEDLINE en EMBASE naar prospectief (= cohort) onderzoek naar volkoren graanproducten in relatie tot het risico op diabetes type 2 (5). Ze vonden de resultaten uit 6 onderzoeksgroepen. Er waren in totaal 286.125 deelnemers aan de onderzoeken, waarvan er 10.944 diabetes type 2 kregen.

Tabel 1:


Resultaat: Tabel 1 laat de resultaten zien uit de individuele studies samen met het gemiddelde effect uit deze studies (Combined). Voor iedere 2 porties volkoren graanproducten die de deelnemers aten, daalde het risico op diabetes met 21% (RR = 0.79; 95% CI = 0.72-0.87). Tabel 1 laat ook zien dat in alle 6 de individuele studies een beschermend effect werd gevonden. Dat kunt u zien doordat alle 6 de rechthoekjes links van de ononderbroken verticale lijn staan. In 1 studie was dit effect niet significant (Montonen). In de andere 5 studies was het effect wel significant.

Conclusie: Resultaten uit prospectief cohort onderzoek laten constant zien dat mensen met een hoge consumptie van volkoren graanproducten een lager risico op diabetes type 2 hebben dan mensen met een lage consumptie hiervan.

Referenties:
1) Pittas AG et al. The role of vitamin D and calcium in type 2 diabetes. A systematic review and meta-analysis.J Clin Endocrinol Metab. 2007 Jun;92(6):2017-29.  http://www.ncbi.nlm.nih.gov/pmc/articles/PMC2085234/?tool=pubmed
2) Dong JY et al. Dietary calcium intake and risk of type 2 diabetes: possible confounding by magnesium. Eur J Clin Nutr. 2012 Feb 8. doi: 10.1038/ejcn.2012.5. http://www.ncbi.nlm.nih.gov/pubmed/22318650
3) Dong JY et al. Magnesium intake and risk of type 2 diabetes: meta-analysis of prospective cohort studies. Diabetes Care. 2011 Sep;34(9):2116-22. http://www.ncbi.nlm.nih.gov/pubmed/21868780
4) Zhou JR et al. Phytic acid in health and disease. Crit Rev Food Sci Nutr. 1995 Nov;35(6):495-508. http://www.ncbi.nlm.nih.gov/pubmed/8777015
5) de Munter JS et al. Whole grain, bran, and germ intake and risk of type 2 diabetes: a prospective cohort study and systematic review. PLoS Med. 2007 Aug;4(8):e261. http://www.ncbi.nlm.nih.gov/pmc/articles/PMC1952203/?tool=pubmed

zaterdag 25 februari 2012

Bessen verlagen risico op kanker niet

Achtergrond: Bessen zouden het risico op kanker verlagen. Als we in google zoeken op "bessen kanker" zien we dat zo'n beetje alle gevonden titels suggereren dat bessen beschermend werken. Maar zodra we gaan kijken waar het bewijs hiervoor op gebaseerd is, zien we dat continu wordt verwezen naar:

  • Studies uitgevoerd bij dieren (vooral muizen en ratten).
  • Studies uitgevoerd in cellijnen.
  • Niets. Vaak wordt helemaal niet verwezen naar wetenschappelijk onderzoek. 
Indien bessen daadwerkelijk het risico op kanker verlagen, is het logisch dat mensen met een hoge consumptie van bessen een lager risico op kanker hebben dan mensen die weinig bessen eten. Deze vergelijking kan worden onderzocht in wetenschappelijk onderzoek. Bij voorkeur "prospectief" (= cohort) onderzoek.


Wat heb ik gedaan?
Ik heb gezocht in de wetenschappelijke database "Pubmed" naar prospectief onderzoek over de relatie tussen consumptie van bessen en het risico op 7 soorten kanker. Details over de zoekterm en andere criteria kunt u vinden op mijn Engelstalige website (1).

Resultaten.
A) Borstkanker: 
Studie:
Aantal deelnemers:
Soort bessen:
Effect:
2) Adebamowo CA (2005)
90,630 vrouwen
Bosbessen
RR = 1.25 (0.86-1.80; P = 0.84)
Ik heb 1 studie gevonden. Bosbessen beschermenden niet tegen het risico op borstkanker.

B) Darmkanker: 
Studie:
Aantal deelnemers:
Soort bessen:
Effect:
3) Michels KB (2000)
88,764 vrouwen
Bosbessen
Geen significant effect op kanker van de dikke darm of het rectum
3) Michels KB (2000)
47,325 mannen
Bosbessen
Geen significant effect op kanker van de dikke darm of het rectum
4) Lin J (2005)
36,976 vrouwen
Bosbessen
Geen significant effect op kanker van de dikke darm of het rectum
Ik heb 2 studies gevonden over 3 verschillende onderzoeksgroepen. Bosbessen beschermden niet tegen het risico op kanker van de dikke darm of het rectum.

C) Longkanker:
Studie:
Aantal deelnemers:
Soort bessen:
Effect:
5) Knekt P (1997)
9,959 mannen en vrouwen
 De som van alle bessen
RR = 1.80 (1.11-2.93)
6) Cutler GJ (2008)
34,708 vrouwen
De som van alle bessen
Geen effect 
7) Feskanich D (2000)
77,283 vrouwen
Bosbessen
Geen effect
7) Feskanich D (2000)
47,778 mannen
Bosbessen
Geen effect
8) Hirvonen T (2001)
27,110 mannen
De som van alle bessen
Een niet-significant beschermend effect
Ik heb 4 studies gevonden over 5 verschillende onderzoeksgroepen. Hoge consumptie van bessen verhoogde het risico op kanker met 80% in één onderzoek (Knekt P. 1997). Geen andere significante effecten zijn beschreven.

D) Alvleesklierkanker:
Studie:
Aantal deelnemers:
Soort bessen:
Effect:
9) Bobe G (2008)
27,111 mannen
De som van alle bessen
HR = 0.88 (0.63-1.24; P = 0.94)
10) Vrieling A (2009)
478,400 men and women
De som van alle bessen
HR = 0.90 (0.66-1.23; P = 0.61)
Ik heb 2 studies gevonden. Deze lieten geen effecten zien van bessen op het risico op kanker van de alvleesklier.


E) Ik heb geen prospectief onderzoek gevonden over het effect van consumptie van bessen op kanker van de slokdarm, eierstokken, of prostaat.

Conclusie: Prospectief onderzoek laat consistent zien dat personen met een hoge consumptie van bessen geen lager risico op kanker hebben dan personen met een lage consumptie.

Opmerking: Ik heb tot nu toe naar slechts 7 vormen van kanker gekeken. Maar dit zijn wel veel voorkomende vormen van kanker: alvleesklierkanker, borstkanker, darmkanker, eierstokkanker, longkanker, prostaatkanker en slokdarmkanker. Twee studies waarin is gekeken naar het totale risico op kanker (alle typen gecombineerd) laten ook geen beschermend effect zien (1).



Referenties:
1) Hoenselaar R. Cancer and diet. A systematic review. http://canceranddiet.nl/
2) Adebamowo CA et al. Dietary flavonols and flavonol-rich foods intake and the risk of breast cancer. Int J Cancer. 2005 Apr 20;114(4):628-33. Int J Cancer. 2005 Apr 20;114(4):628-33. http://www.ncbi.nlm.nih.gov/pubmed/15609322
3) Michels KB et al. Prospective study of fruit and vegetable consumption and incidence of colon and rectal cancers. J Natl Cancer Inst. 2000 Nov 1;92(21):1740-52.  http://jnci.oxfordjournals.org/content/92/21/1740.full
4) Lin J et al. Dietary intakes of fruit, vegetables, and fiber, and risk of colorectal cancer in a prospective cohort of women (United States). Cancer Causes Control. 2005 Apr;16(3):225-33. http://www.ncbi.nlm.nih.gov/pubmed/15947874
5) Knekt P et al. Dietary flavonoids and the risk of lung cancer and other malignant neoplasms. Am J Epidemiol. 1997 Aug 1;146(3):223-30. http://aje.oxfordjournals.org/content/146/3/223.full.pdf
6) Cutler GJ et al. Dietary flavonoid intake and risk of cancer in postmenopausal women: the Iowa Women's Health Study. Int J Cancer. 2008 Aug 1;123(3):664-71. http://www.ncbi.nlm.nih.gov/pubmed/18491403
7) Feskanich D et al. Prospective study of fruit and vegetable consumption and risk of lung cancer among men and women. J Natl Cancer Inst. 2000 Nov 15;92(22):1812-23. http://jnci.oxfordjournals.org/content/92/22/1812.full
8) Hirvonen T et al. Flavonol and flavone intake and the risk of cancer in male smokers (Finland). Cancer Causes Control. 2001 Nov;12(9):789-96. http://www.ncbi.nlm.nih.gov/pubmed/11714106
9) Bobe G et al. Flavonoid intake and risk of pancreatic cancer in male smokers (Finland). Cancer Epidemiol Biomarkers Prev. 2008 Mar;17(3):553-62. http://cebp.aacrjournals.org/content/17/3/553.long
10) Vrieling A et al. Fruit and vegetable consumption and pancreatic cancer risk in the European Prospective Investigation into Cancer and Nutrition. Int J Cancer. 2009 Apr 15;124(8):1926-34. http://www.ncbi.nlm.nih.gov/pubmed/19107929



 
Design by Free WordPress Themes | Bloggerized by Lasantha - Premium Blogger Themes | Facebook Themes